Zij is een stuk langer dan hij. Maar dan echt een stúk langer. Als ze dicht tegenover elkaar staan, en dat doen ze regelmatig bij het verkeerslicht, dan prikt hij zijn neus precies tussen haar borsten. Zonder zijn hoofd ook maar iets omhoog te hoeven doen. Vanuit mijn slaapkamerraam zie ik dan alleen nog het achterste stukje van zijn wang en een klein beetje wenkbrauw. De rest van zijn gezicht verdwijnt in haar.
Dat is stap één van het ritueel dat zich nu al twee jaar lang twee keer per week aan de overkant van de straat afspeelt. Steeds rond de klok van kwart over vier. Daarna neemt ze zijn hoofd in haar handen – haar wijsvingers strelen liefdevol over zijn oren – en eist zijn blik op. En dan komt de derde en laatste stap: de zoen. Onvermijdelijk en altijd precies drie seconden lang. Tot het licht op groen springt en ze oversteken. Hij slaat vlak voor onze voortuin naar links af en zij naar rechts. Zonder nog één keer achterom te kijken.
Zien en horen
Dat laatste weet ik omdat ik ook een paar keer in de voortuin ben gaan spelen, expres rond die tijd. Terwijl ik net deed of ik heel druk bezig was met mijn bal, kon ik ze langer zien, maar vooral kon ik ze horen. Ik zag ze namelijk steeds iets zeggen tegen elkaar, maar kon het boven op mijn kamer niet verstaan. Ook dat kwam steeds op hetzelfde neer. ‘Dag liefste’, begon hij. En dan antwoordde zij: ‘Ciao schatje, zorg je dat je straks voor me klaarligt?’
Wat ze daar mee bedoelde, is me nog steeds niet duidelijk. Klaarliggen waarvoor? Om samen op de bank een film te kijken? Om net als mama op een matje van die rare rek- en strekoefeningen te doen? Of om met de flessenlikker het balletje van de poes onder de buffetkast vandaan te vissen?
Ze gaat hem toch zeker niet iets aandoen? Van de andere kant: ze staan toch steeds weer samen bij dat verkeerslicht. En dan ook nog zoenen. Dus het zal ook weer niet zo heel erg zijn. Zijn blik werd altijd wel een beetje glazig als ze over dat klaarliggen begon.
Ongeluk
Ik heb al die tijd nooit gezien dat ze elkaar níet zoenden op de kruising. Het was op een gegeven moment zo vanzelfsprekend dat ik ook wilde dát ze zoenden, omdat ik bang was dat het ongeluk zou brengen als ze het niet zouden doen.
Na iedere zoen timmerde ik een spijkertje in mijn Hamertje Tik-kurkbord. Zo werd hun ritueel ook mijn ritueel. Op een gegeven moment was ik door mijn spijkertjes heen. Dertig had ik er al ingeslagen. Drie rijtjes van tien.
Toen ben ik maar doorgegaan met hagelslag. Ik dacht ‘daar zijn er mooi veel van’. Ik smokkelde die hageltjes mee naar boven en legde ze netjes naast elkaar op de grond onder de verwarming. Ook in rijtjes van tien. Op die plek kon niemand per ongeluk er op gaan staan en mijn telling voorgoed verpesten.
Ik was alleen vergeten dat die hageltjes kunnen smelten als de verwarming aan gaat. Dat bedacht ik me pas toen ze op een keer waren veranderd in een grote donkere vlek op het tapijt. Daar was mama niet blij mee. Hoezeer ze ook boende, die vlek is nooit helemaal weggegaan. Ik had beter de pure hagelslag kunnen pakken die papa altijd eet. Die smelt minder snel.
Niet met Arthur
In het begin vond ik het zo vies om te zien, dat zoenen. Maar ja, toen was ik net tien. Een zoen op mijn wang, zoals mama en oma iedere keer willen, daar vind ik ook geen klap aan. Misschien is het anders als je het op de mond doet. Net als die mensen bij het verkeerslicht. Nu ben ik twaalf en hoeft het van mij nog steeds niet zo. Al wil Arthur uit mijn klas heel graag.
Ik ben een beetje huiverig voor Arthur. Hij heeft van die grote lippen en een rare gorgel in zijn keel als hij begint te praten. Nee, dat ga ik niet doen. Misschien dat ik om het goed te maken Arthur een keer met zijn neus tussen mijn borsten laat. Al heb ik nog niet zoveel daar. Maar dat is het dan. Arthur hoeft ook niet voor me klaar te gaan liggen. Dat zal-ie zelf ook vast heel fijn vinden.