Heel voorzichtig tilt hij haar op, zijn armen stevig onder de hare.
Ze wankelt, maar vertrouwt. Hij is haar houvast.
Vanuit de rolstoel is het een kwartslag draaien en dan laat ze zich stilaan neerzakken in een stoel. Die staat met een stuk of wat andere plastic zitjes het terrasje uit te hangen bij de bakker in het overdekte winkelcentrum.
Het is maandagochtend en de eerste boodschappen zijn gedaan. Twee broden – neergelegd op een ander stoel – en drie pakken crackers in het netje aan de leuning van de rolstoel. Volkoren zijn ze. Bron van vezels.
Haar jas is ietsje opgestroopt toen ze ging zitten waardoor er nu een bandje bloot op de rand van haar spijkerbroek balanceert. Ze laat het zo. Moet wel misschien. Kan haar het schelen.
Al wat ze ziet, zodra ze zit en hem aankijkt, is zijn lach. Een lach van klein groot geluk. Van hij met haar, daar op maandagmorgen. Met koffie en gebak. Met zijn hand op de hare. Met alles wat het niet meer hoeft te zijn dan dat.